De eerste zomer was niet enkel één langgerekte vakantie maar was er ook één van een constant gevoel van verwondering én bewondering.
Eenvoudige handelingen, zoals een taart bakken, kregen een extra dimensie omdat we het fruit in onze tuin gevonden hadden. We ontdekten vijgen-, pruimen-, appelbomen… Overal groeiden bramen, wilde tijm, …
Elke dag leken we wel een ontdekking te doen. Allemaal zaken die mensen van hier waarschijnlijk zonder nadenken in hun dagelijkse leven tegen komen, maar voor ons als stadsmensen was alles nieuw en speciaal. Zo herinner ik me ons eerste onweer. Van10tallen kilometers ver zagen we de donkere wolken aanrollen, de bliksemschichten leken eindeloos, een echt spektakel van de natuur. Nooit voorheen was een onweer zo mooi en ontroerend geweest.
En hoewel het leven hier ondertussen al 13 jaar zijn gangetje gaat, dat gevoel van bewondering en verwondering is gelukkig (op zijn minst gedeeltelijk) blijven hangen. Vanmorgen is er bijvoorbeeld 20 centimeter sneeuw bij gevallen (en het blijft maar komen) en ja, dat is niet altijd handig als je ‘s morgens vers brood wilt halen, maar gelukkig overheerst nog steeds het “Oh, hoe mooi”-gevoel. Natuurlijk ook omdat we weten dat tegen deze namiddag onze weg weer vrijgemaakt is en de last dus van zeer korte duur is. Anders zou je ons wel horen vloeken van op onze heuvel.